Psalms 56

1Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. [056:2] Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.
 gouden Zie Psa 4:1 , en Psa 16:1 .
,
 jonath elem Dit houden sommigen voor een begin van zeker lied, bij de Joden te dien tijde bekend, op welke wijze deze psalm gezongen is. Anderen zetten het aldus over: Van de stome duif, [ Hebr. duif der stomheid] in verre plaatsen; waardoor David zichzelven zou verstaan, zijnde te dien tijde als ene duif, die uit hare plaats verre verjaagd zijnde, treurt en geen geluid slaat. Verg. Psa 55:7 , idem aldus: van de drukking van de vergadering [of] der rots dergenen die verre [vervreemd] zijn, te weten, van God en zijn volk, namelijk de Filistijnen, die David een smadelijken dood zou aandoen.
,
 mens Saul met de zijnene aan de ene zijde, en nu ook de Filistijnen aan de andere zijde, zodat hij nergens veilig was.
,
 zoekt mij Hebr. slokt, of slorpt mij op, of heeft mij opgeslokt, ingezwolgen; dat is, zoekt mij als een wild dier te verslinden, òf, het scheelt niet veel, of hij doet het, het schort aan hem niet. Alzo in het volgende vers. Verg. Neh 6:9 , Neh 6:14 , en onder Psa 57:4 . Anders: hijgt of gaapt, snakt naar mij, vervolgt mij, al hijgende; dat is, haakt, verlangt en tracht zeer vuriglijk daarnaar, dat hij mij zou mogen vernielen. Alzo wordt het Hebr. woord ook genomen Job 7:2 ; Ecc 1:5 , en onder Psa 119:131 .
,
 dringt mij Of, strijdende dringt hij mij.
2[056:3] Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!
 Mijn Die op mijne gangen loeren.
,
 o Allerhoogste Alzo wordt het Hebr. woord marom ook van God gebruikt, Psa 92:9 ; Mic 6:6 . Anders, [in] hoogheid; dat is, hoogmoediglijk, trotselijk, of op het hoogste.
3[056:4] Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.
 vrezen, Ik zal de vrees [wil hij zeggen] door vertrouwen op U overwinnen.
4[056:5] In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen?
 woord Dat is, zijn waarachtige en vaste beloften, die mijn geloof ondersteunen en mij in al mijn lijden vertroosten; ofschoon zij niet zullen achterblijven, dat ik mij daarover verheug en roem in den Heere. Aldus sterkt zich David in zijnen nood.
,
 vlees Een broos en vergankelijk mens, en die maar vlees en bloed is. Verg. Psa 78:39 ; Isa 31:3 , en Isa 40:6 ; Jer 17:5 ; ook 2Ch 32:8 ; idem Gen 6:12 .
5[056:6] Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.
 verdraaien Anders, bekommeren zij mijne zaken. Het Hebr. woord betekent smart, pijn, bekommernis aandoen, en ook formeren, fatsoeneren [zie Job 10:8 ] , hetwelk een pottenbakker aan het leem met draaien en drukken doet; alzo schijnt David te willen zeggen dat zij hem verdriet aandoen met dagelijkse verkering en verdraaiing zijner woorden, die zij [om zo te spreken] een geheel ander fatsoen geven en met geweld in een valsen zin duiden om hem zwart te maken.
6[056:7] Zij rotten samen, zij versteken zich , zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.
 versteken Om in het verborgene te loeren op mijne wegen en gangen, of zij mij ergens konden betrappen en mijn leven mij benemen, waarnaar zij met verwachting verlangen.
,
 ziel Dat is, leven. Zie Gen 19:17 .
7[056:8] Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!
 Zouden Of, zult Gij hen in [hunne] ongerechtigheid laten omkomen? dat is, ongestraft laten? Anders: het vrij gaan [strekt] hun tot onrecht, of overlast, dat is, uwe lankmoedigheid [dat Gij hen nog niet straft] misbruiken zij tot alle kwaad: Daarom stort, enz.
,
 volken Te weten, dezen, die alzo handelen.
8[056:9] Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register?
 omzwerven Hoe dikwijls ik, nu hier dan daar, heb moeten heenvluchten. Zie wijders Job 14:16 .
,
 tranen Hebr. traan; dat is, elkeen mijner tranen.
,
 fles; Of, lederen zak; menselijk van God gesproken, om te verklaren dat God de tranen dergenen, die ten onrechte verdrukt worden, inacht neemt en in waarde houdt, om te zijner tijd recht te doen. Verg. Deu 32:34 . De beide Hebr. woorden betekenende omzwerven en fles, hebben een aardige gelijkheid.
,
 register? Of, boek, rekening; ik weet zekerlijk [wil hij zeggen] dat Gij hen optekent en niet zult vergeten; manier van vragen, bij de Hebreën dikwijls gebruikt wanneer men iets buiten allen twijfel stelt.
9[056:10] Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.
 roepen Gelijk boven Psa 4:2 .
,
 met mij Of, voor mij, of mijne is; hoe ongezien mijne zaken ook mogen schijnen. Anders, dit weet ik, want God is voor mij.
10[056:11] In God zal ik het woord prijzen; in den Heere zal ik het woord prijzen.
 woord Zie boven op vs.5.
11[056:12] Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?
 de mens Alsof hij zeide: een broos schepsel, dat van de aarde gemaakt is. Verg. boven vs.5.
12[056:13] O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden;
 op mij Dat is, ik heb mij aan U verplicht met geloften, dat ik U dankbaarheid zal bewijzen, wanneer Gij uwe beloften naar uw woord aan mij zult hebben volbracht. Verg. Psa 66:13 .
,
 dankzeggingen Of, dankofferen, lofofferen.
13[056:14] Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden?
 ook niet Eene vraag, gelijk boven vs.9.
,
 Gods Dat is, voor uw aangezicht.
,
 licht Dat de mensen genieten, die op aarde leven. Verg. Psa 116:9 , en Psa 27:13 ; Job 33:28 , Job 33:30 .
Copyright information for DutSVVA